-
1 wast
(Archaïsch) was, werkwoordsvorm van tweede persoon, enkelvoud, verleden tijd van het werkwoord "to be"→ be be/ -
2 don't
n. (geboden) niet doen, verbod--------v. negatieve vorm v.h. w.w. "do", i.d. eerste en tweede persoon enkelvoud, i.d. eerste, tweede en derde persoon meervouddon't1[ doont] 〈zelfstandig naamwoord; voornamelijk meervoud〉1 verbod♦voorbeelden:1 do's and don'ts • wat wel en niet mag, geboden en verboden————————don't2 -
3 haven't
v. negatieve vorm v.h. w.w. hebben, eerste en tweede persoon enkelvoud, eerste, tweede en derde persoon meervoud[ hævnt] 〈 samentrekking van have not〉 -
4 they
pron. zij, ze[ ðee]1 zij ⇒ ze♦voorbeelden:so they say • dat zeggen ze/de mensen toch3 everyone is proud of the work they do themselves • iedereen is trots op het werk dat hij zelf doetsomeone told me the other day that they had read about a new Woody Allen film • iemand vertelde me van de week dat hij over een nieuwe Woody Allen film had gelezen -
5 are
are1[ a:] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————are2[ ə, 〈 sterk〉 a:] 〈2e persoon enkelvoud en alle personen meervoud aantonende wijs tegenwoordige tijd〉→ be be/ -
6 art
n. kunst--------v. U bent (in de oude of bijbelse taal)art1[ a:t]1 kunst ⇒ bekwaamheid, vaardigheid2 kunst(greep) ⇒ truc, list♦voorbeelden:work of art • kunstwerkthe black art • zwarte kunstII 〈meervoud; voornamelijk Art〉♦voorbeelden:Faculty of Arts • faculteit der letteren————————art2→ be be/ -
7 betide
v. plaatsvinden♦voorbeelden: -
8 canst
-
9 dare
n. uitnodiging; uitdaging--------v. durven; uitdagendare1[ deə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————dare2[ deə]♦voorbeelden:II 〈hulpwerkwoord; 3e persoon enkelvoud dare〉1 (aan)durven ⇒ het wagen, het lef hebben te♦voorbeelden:how dare (you say such things)? • hoe durf je zoiets te zeggen?¶ I dare say • ik veronderstel, ik neem aan; 〈 als tussenwerpsel〉natuurlijk, waarschijnlijk; 〈 Brits-Engels〉 misschien -
10 daresay
[ deəsee] 〈 alleen 1e persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd〉1 geloven ⇒ denken, veronderstellen♦voorbeelden: -
11 does
v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houden→ do do/ -
12 dost
v. doet→ do do/ -
13 doth
v. doet→ do do/ -
14 has
-
15 herself
pron. haarzelf[ (h)əself, hə:-] 〈 3e persoon enkelvoud vrouwelijk〉1 zich ⇒ haarzelf, zichzelf2 zelf♦voorbeelden:beside herself with joy • uitzinnig van vreugde(all) by herself • alleen, op eigen houtjeherself a mother … • zij is zelf moeder en …Mary did it herself • Mary deed het zelf/alleen -
16 himself
pron. zichzelf; aan zichzelf; bij zichzelf; van zichzelf; voor zichzelf[ (h)imself] 〈 3e persoon enkelvoud mannelijk〉♦voorbeelden:beside himself with joy • uitzinnig van vreugde(all) by himself • alleen, op eigen houtjehe talks to himself • hij praat tegen zichzelfhimself a father … • hij is zelf vader en …Jack did it himself • Jack deed het zelf/alleenhe himself had done it • hij zelf had het gedaan -
17 is
totaal consistent metrisch systeem van eenheden voor een wetenschapper (met basishoeveelheid lengte, tijd, electrische stroom, temperatuur, lichtgevende intensiteit, hoeveelheid van materiaal en massa), ISIS (International System)is→ be be/ -
18 its
pron. van het1 zijn/haar ⇒ ervan♦voorbeelden:the government has lost its majority • de regering is haar meerderheid kwijtits strength frightens me • de kracht ervan maakt mij bang -
19 myself
pron. me; zelf; mij, mijzelf1 mij ⇒ me, mezelf2 zelf♦voorbeelden:I bought myself a dress • ik kocht een jurk voor mezelfI'm thinking of myself • ik denk aan mezelfI myself told her so • ik zelf heb het haar gezegd -
20 need
n. behoefte, nood, noodzaak; nood (in de problemen)--------v. hoeven, behoeven, nodig hebben; in nood zittenneed1[ nie:d]♦voorbeelden:a need for love • een behoefte aan liefdehave need of • behoefte/gebrek hebben aanpeople in need of help • hulpbehoevenden1 noodzaak♦voorbeelden:¶ if need be • desnoods, als het moet————————need2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nodig hebben ⇒ behoefte hebben aan, vereisen♦voorbeelden:this needs doing/to be done urgently • dit moet dringend gedaan wordenIII 〈hulpwerkwoord; 3e persoon enkelvoud need〉♦voorbeelden:1 all he need do is … • al wat hij moet doen is …he need not panic • hij hoeft niet in paniek te rakenwe need not have worried • we hadden ons geen zorgen hoeven te maken
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Dutch conjugation — Dutch grammar series Dutch grammar Dutch verbs Dutch conjugation t kofschip T rules Dutch nouns Dutch declension Gender in Dutch grammar Dutch orthography Dutch dictionary IJ Dutch phonology … Wikipedia